On Thursday 10 march I will give a philosophy lecture at the AKI Academy. I will talk about the philosophical understanding of illusion by artistic means by exploring work of Plato and Gerhard Richter.
Category: literature
NEWS – One Minute Blues – Gustan Asselbergs
I’m proud to announce the release of the ‘One Minute Blues’ by Gustan Asselbergs. The project is an exploration of the fictional phenomenon of the music that is played in the Dutch coastal city of IJmuiden. In between production runs the molds that were used in the blast furnaces of the local industrial steel factory needed to cool down for a minute . This lost minute initiated an acoustic blues practice in which workers developed a strong, grooving, rough sound that started the IJmuiden tradition in Dutch blues music.
Gustan Asselbergs is a Dutch writer and musician. The One Minute Blues project consists of a beautiful limited edition notebook with short stories and a cd with ‘found field recordings’ from the IJmuiden blues tradition.
The cd is mixed and mastered by me.
It will be available online and at the Haarlem bookstore Athenaeum.
Gustan will read from his work at the ‘Avond van het korte verhaal‘ (‘Night of the short story’) on Friday 19 February at bookstore Pantheon in Amsterdam.
Quentin Tarantino over exposé
In het magazine van de New York Times stond onlangs een interview met Quentin Tarantino door Bret Easton Ellis. Het is altijd prettig om Tarantino te horen praten over cultuur in het algemeen en film in het bijzonder omdat hij nog altijd vrijuit lijkt te spreken. Tarantino drukt zich zelden politiek correct uit. Iets wat vaak leidt tot glasheldere kritiek en een zeer leerzame inkijk in de keuken van Hollywood.
Een van de zaken die aan de orde komt is een onderwerp dat ook mij bezighoudt: de zogenaamde ‘golden age of television’ oftewel het idee dat de traditionele plaats die de speelfilm innam in onze cultuur, steeds meer wordt vervuld door kwaliteitsseries op televisie. Ook hier komt de serie als schrijversmedium aan de orde en het verschil in informatiedistributie tussen de serie en de film. Ik zag laatst een aantal afleveringen van House of Cards waarin deze conventie rond het vormgeven van een plot zelfs een beetje belachelijk wordt gemaakt doordat het belangrijkste personage Frank Underwood (gespeeld door Kevin Spacey) zich soms zelfs rechtstreeks wendt tot de kijker om uitleg te verschaffen over de situatie waar hij zich in bevindt.
We talk about the differences between TV and movies, and how TV relies on a kind of relentless storytelling whose main job is to constantly dispense information, while movies depend much more on mood and atmosphere — TV is a writers’ medium and movies are a directors’ medium. Even in the Golden Age of Television, the notion of TV as art is now considered something of a media-made joke that is finally being publicly deconstructed by critics, journalists and showrunners alike. The best TV shows still have sets that look a little ragged and threadbare because of the reality of TV economics — and to Tarantino this matters.
Naar aanleiding van dit stuk keek ik enkele oude interviews met Tarantino terug op Youtube. Dat hij ageert tegen de manier waarop informatie wordt gedistribueerd in series, maakte mij nieuwsgierig naar zijn eigen aanpak, ook omdat zijn eigen films meestal een sterk plot bevatten.
Tarantino lijkt de de kijker dus bewust af te leiden door plot informatie in te bedden in zoveel details dat de kijker deze informatie wel registreert, maar niet het gevoel heeft dat hem iets verteld wordt. Het overbekende ‘show, don’t tell’ krijgt hier een nieuwe betekenis door de kijker een overvloed te bieden aan prikkels. De essentiële informatie wordt pas duidelijk door de ontwikkelingen in het verhaal van de film. Doordat ook de klassieke drie-actstructuur ontbreekt in zijn films -Tarantino werkt meestal met hoofdstukken (chapters)- kan ik me veel vrijer bewegen in de virtuele wereld van zijn personages. De schijnbare inefficiëntie geeft veel meer ruimte voor het neerzetten van een sfeer in de film waardoor de kijker tijd krijgt om rond te kijken in de wereld die de film ontvouwt. De televisieserie lijkt de enorme afgrond tussen de wereld van het verhaal en de leefwereld van de kijker vaak compleet te negeren. Het realisme van de serie wordt je als kijker vaak opgedrongen op een haastige manier waardoor het op mij al snel een ongeloofwaardige, of zelfs clowneske indruk maakt. De films van Tarantino vestigen altijd de aandacht op het vreemde van de wereld waar ze zich afspelen. De kijker krijgt tijd om te wennen aan de voorwaarden van het realisme dat hij of zij krijgt voorgeschoteld. De fictieve wereld hoeft niet te lijken op de onze, maar er is rust nodig om de sprong te maken naar de wereld op het doek. Tarantino krijgt daardoor de ruimte om die afgrond zo groot te maken als hij wil. Zijn surrealistische werelden houden ook afstand van onze eigen culturele realiteit omdat ze geen realisme hoeven te suggereren. Na afloop van de film keert de kijker terug in zijn stoel en mag zelf bedenken wat de film opmerkt over de wereld die de kijker buiten de bioscoop aantreft. De regisseur heeft altijd benadrukt dat de magie van de film zit in het wonderbaarlijke van de illusie, niet in de mimesis.
De bioscoop is voor Tarantino trouwens essentieel voor het bekijken van films en dan het liefst in 70 mm. Voor zijn nieuwe film ‘The Hateful Eight’ worden wereldwijd zelfs 100 bioscopen speciaal uitgerust met nieuwe lenzen voor de projectie.
Charles Taylor over de objectieve moraal
Op dit moment (her)lees ik Sources of the Self van de Canadese filosoof Charles Taylor. Hij gaat op zoek naar de grond(en) van onze morele intuïties. Op zich is dit geen opmerkelijk onderwerp in de filosofie, maar wat me bijzonder aanspreekt in het boek van Taylor is dat hij begint met een verkenning van de achterdocht die dergelijke vragen oproepen. Wat is de reden dat er zo’n grote weerzin in de moderne tijd bestaat tegen het verkennen van onze morele intuïties?
Volgens Taylor lopen er hierbij veel dingen door elkaar, maar de belangrijkste reden is wel dat we massaal een soort naturalistische visie op moraal hebben aangenomen. We zijn er min of meer van overtuigd geraakt dat ware kennis afhankelijk is van inzichten die neutraal zijn. Ideeën die leunen op eigen overtuigingen en gevoelens zijn van mindere waarde omdat onze eigen percepties van deze zaken notoir onbetrouwbaar zijn gebleken. Onze morele visies op die gronden hebben immers een rechtvaardiging verschaft aan allerlei zaken die we nu als morele dwalingen beschouwen. We hadden bijvoorbeeld de slavernij kunnen voorkomen als we maar een neutrale basis hadden gevonden voor de moraal. Deze basis had immers onderdak geboden aan een notie van menselijke waardigheid en zo de hele koloniale geschiedenis voorkomen.
Deze visie moet gewantrouwd worden volgens Taylor. De idee dat we op zoek moeten naar een niet antropocentrische basis voor morele intuïties is namelijk een misvatting. We hebben het immers nog altijd over intuïties. De hele reden voor de onderneming is dat we deze gevoelens hebben. We hebben het gevoel dat sommige zaken inherent goed of fout zijn. We kunnen daar weliswaar een objectieve grond voor proberen te vinden, maar wat als die neutrale bodem uiteindelijk veel van onze intuïties blijkt tegen te spreken?
Bovendien stelt Taylor dat de populairste moderne ethische theorieën vooral handelingstheorieën zijn. Ze proberen een antwoord te geven op de vraag: wat moet ik doen? Een utilitarist zou zeggen: datgene dat het meeste nut of geluk brengt aan het grootst mogelijke aantal mensen. Deze rationele geest stelt dus geen vragen meer naar de inrichting van het goede leven of wat het betekent om naar bepaalde zaken te verlangen, maar verengt de vraag tot: doe ik A of doe ik B? Het antwoord hierop moet niet van onze intuïties afhangen, maar zou de uitkomst moeten zijn van een neutraal, rationeel proces.
Als contrast kan men bijvoorbeeld denken aan de Aristotelische versie van het deugdzame leven waarin men er vooral naar moest streven een balans te bereiken tussen allerlei verschillende deugden en bezigheden. Het goede leven omvatte een vorm van deelname aan de publieke zaak, maar ook verbondenheid binnen het gezin. Aristoteles geeft dus geen handelingsdictaten, maar maakt van de afweging zelf een morele bezigheid. De eenheid van deze deugden is het leven zelf. De tegenstelling zit hem dus niet alleen in het feit dat het de mens niet ontslaat van de verplichting om zijn beslissingen steeds zelf af te wegen, maar vooral dat bij moraliteit de mens zelf centraal staat en de vraag naar het goede een menselijke vraag is die het leven als praktijk veronderstelt.
In deze tijd waarin zelfdisciplinering en een ongeremd neodarwinistisch idee van competitie ons de status van ‘hardwerkende Nederlander’ moeten verschaffen, voelen de contrasten en de heldere taal van Taylor als een verademing.