Jeroen Vullings maakt zich kwaad over de boekenrubriek in De Wereld Draait Door (De Willekeur Draait door, Vrij Nederland 27 oktober 2017). In die rubriek zitten vier boekhandelaren aan tafel die een boek aanprijzen als ‘boek van de maand’. Natuurlijk heeft hij gelijk wanneer hij de autoriteit en de literaire deskundigheid ter discussie stelt: het zou opmerkelijk zijn als alle aanwezige boekverkopers ook nog eens de bagage hadden van een literair criticus zoals Vullings die beschrijft: ‘een onzeglijke figuur die je leert kennen door zijn beargumenteerde admiratie én verwerping van bepaalde literatuur’.
Anderzijds kan men zich afvragen of het zelfportret dat Vullings van de echte criticus schetst niet onderdeel is van het probleem. De beargumenteerde admiratie en verwerping vindt tegenwoordig voor het overgrote deel plaats door een waardering in de vorm van ballen, sterren of andere manieren van rangschikking. De argumentatie voor die waardering is noodgedwongen door de jaren heen steeds een stukje korter geworden: recensies in kranten zijn vaak beperkt tot een paar alinea’s en DWDD is een van de weinige programma’s die enige zendtijd aan literaire boeken besteedt. Hoewel het werk van Vullings hier nog vaak een positieve uitzondering is omdat men in Vrij Nederland relatief veel ruimte inruimt voor literaire recensies, is het de vraag of hij de literaire kritiek een dienst bewijst met het beeld van de recensent als elitaire voorproever.
Iedereen is tegenwoordig namelijk recensent. Je kunt geen pizza meer bestellen of je krijgt later een uitgebreide enquete over de ervaring met de koerier, de temperatuur bij aankomst en prijs/kwaliteit verhouding. Smaak lijkt grotendeels gedemocratiseerd, ook al getuige de vele verkiezingen, van boek van het jaar tot Nederlander van de eeuw. Het is de vraag of het smaakoordeel van een professionele lezer meer invloed heeft, dan de uitroep van een willekeurig iemand aan tafel bij Van Nieuwkerk. Commercieel gezien lijkt het de door DWDD ongenuanceerd aangeprezen boeken in ieder geval geen windeieren te leggen. Het platform lijkt leidend.
Het is bovendien te makkelijk om de schuld hiervan geheel bij De Wereld Draait Door neer te leggen. De formule van het programma nodigt uit tot een oppervlakkige beschouwing van wat er dan ook ter tafel komt. Al jarenlang wordt menig kunstenaar, muzikant, schrijver of theatermaker verscheurd door het dilemma om zijn of haar ziel te verkopen ten gunste van de eigen bestaanszekerheid of druk van de uitgever. De Wereld Draait Door grossiert in lege superlatieven voor wat er dan ook ter tafel verschijnt en een uitnodiging voor het programma lijkt dan ook veel meer te maken te hebben met het vermogen van de maker om grappig en ad rem te kunnen reageren, dan met de kwaliteit van het gebodene. Dat Vullings zich hieraan ergert is logisch, maar om het gebrek aan nuance en deskundigheid te betreuren, lijkt niet zo zinvol.
Het oordeel van de recensent lijkt buiten de niche van fanatieke en geïnformeerde lezers nauwelijks meer een hogere status te genieten dan de advies dat de Consumentenbond geeft over de aanschaf van een bepaald strijkijzer; het functioneert vaak nog slechts als aankoopadvies.
Het is ontzettend jammer dat de kunstkritiek in bredere zin zich dat niet meer aantrekt en in opstand komt tegen hun rol als marktkoopman. Ik zou dan ook willen pleiten voor een kritiek die zich richt op het engagement met het besproken werk. Hiermee moet ik bijvoorbeeld denken aan de stukken over film van Pauline Kael, de recensent van de New York Times tot begin jaren negentig. Ook zij sprak vaak ‘beargumenteerde admiratie’ of ‘verwerping’ uit, maar dit was niet de essentie van haar werk. Kaels werk ging over kijken in bredere zin. Vaak was een film een aanleiding om het over een bepaald thema te hebben of over bepaalde technieken. Haar smaakoordeel was onderdeel van een veel bredere opvatting over wat film zou kunnen zijn, waardoor haar beste stukken soms gingen over de films die ze het minst waardeerde. Daardoor was het bekijken van de films waar ze over schreef ook niet noodzakelijk.
De enige redding voor de deskundigheid van de kritiek is dan ook om zich te richten op stukken die zelf productief zijn; waar de tekst niet alleen een argumentatie voor het eindoordeel (‘4 uit 5 ballen) is, maar vooral de ambitie heeft om de toeschouwer of lezer iets te laten zien waar hij/zij zonder de enorme deskundigheid van de recensent nog nooit aan gedacht had. De lezer komt daardoor tot inzichten die hij/zij meeneemt bij de ervaring met een volgend werk. Recensenten hebben door hun ruime referentiekader toegang tot een wereld waarin zij bijzondere verbanden kunnen leggen binnen de kunsten die een leek ontgaan. De enige manier om weerstand te bieden aan een wereld waarin kunst slechts entertainment is, is het schrijven van ambitieuze stukken die een nieuwe wereld openen met de recensent als gids.