Onlangs schreef ik een stukje op Scienceguide over de uitholling van het onderwijs door flexibilisering en managerslogica.
De Flexwet holt het onderwijs uit
24 juli 2018 | ‘Docent van het jaar 2018’, dat was de titel die Helga Donga praktisch tegelijkertijd ontving met haar ontslag op de Avans Hogeschool. Het contract van Donga wordt namelijk niet verlengd. Veel universiteiten en hogescholen geven nauwelijks vaste contracten.
De huidige ontwikkeling is niet alleen verdrietig voor Donga en voor haar studenten die een uitstekend docent moeten missen, maar ‘flexibilisering’, zoals dit eufemistisch wordt genoemd, heeft in de afgelopen jaren de structuur van het hoger onderwijs stilaan veranderd. Inhoudelijke kennis, expertise en onderwijskwaliteiten zijn hierdoor een ondergeschikte rol gaan spelen.
Onderwijs is een product geworden dat wordt geleverd door instellingen die gericht zijn op groei en bestuurd worden als grote ondernemingen. Docenten zijn in deze structuur steeds minder eigenaar van het onderwijs en worden de rol van bedienend personeel toebedeeld. Dit is niet alleen een praktische verandering, zoals hogescholen en universiteiten vaak willen doen geloven, maar gaat fundamenteel uit van een heel ander idee van wat onderwijs zou moeten zijn.
De inzet van eigen uitzendbureaus
Sinds de invoering van de flexwet in 2015 is het moeilijker geworden om het geven van een vast contract uit te stellen. Iemand heeft na twee tijdelijke contracten recht op een vaste overeenkomst. De gedachte was dat mensen nu makkelijker zouden worden aangenomen. “Mensen verdienen houvast, greep op hun leven” betoogde toenmalig Minister Asscher op ouderwets strijdbare sociaaldemocratische toon.
De realiteit is echter dat het personeelsbeleid van een groeiend aantal onderwijsinstellingen wordt verzorgd door eigen uitzendbureaus. Docenten krijgen tijdelijke contracten met nauwelijks onderhandelbare arbeidsvoorwaarden voorgelegd. Als ze goed functioneren, dan krijgen ze een eenmalige verlenging vaak gevolgd door het verzoek of ze zich een half jaar elders willen vermaken. Daarna mogen ze terugkeren onder een nieuwe tijdelijke overeenkomst.
“Docenten krijgen tijdelijke contracten met nauwelijks onderhandelbare arbeidsvoorwaarden voorgelegd.”
Het gevolg van dit beleid is dat sommige vakken worden gegeven door steeds weer nieuwe docenten die hopen met enthousiasme en overwerk toch te mogen blijven. Uit diverse onderzoeken (onderzoek SP, FNV, eigen monitor HvA, UvA) blijkt dat structureel onbetaald overwerk heel normaal is.
Tragikomische maatregelen
De instituten stellen de norm voor het aantal uren dat ze bereid zijn te betalen voor bepaalde werkzaamheden. Dat het aantal begrote uren zelden toereikend is, wordt gezien als de verantwoordelijkheid van de docent. Deze zou efficiënter met haar/zijn tijd moeten omgaan.
Sommige universiteiten en hogescholen zeggen een actief beleid te voeren om de werkdruk te verlagen. Ze nemen tragikomische maatregelen zoals cursussen ‘hoe om te gaan met stress’ en ontwerpen e-mailprotocollen waarin er bijvoorbeeld verteld wordt dat men ‘s avonds niet op e-mail hoeft te reageren. Hoe het werk dan af komt waar men overdag niet aan toekomt, staat niet in dat protocol. Eigenlijk blijkt hier vooral uit dat de instellingen niet zo zitten met overspannen personeel: uitval is slechts een reden om het contract niet te verlengen.
Bestuurder bepaalt slechts de structuur
Een veelgehoord argument is dat personele flexibiliteit noodzakelijk is omdat het moderne onderwijs dynamisch is: studentenaantallen fluctueren en de financiering is mede afhankelijk van de grillen van de Haagse politiek. De structuur van het onderwijs moet daarom zoveel mogelijk onafhankelijk zijn van het personeel. Het uitvallen van een docent mag immers de continuïteit van het onderwijs niet in gevaar brengen.
“Hoe het werk dan af komt waar men overdag niet aan toekomt, staat niet in dat protocol.”
Bestuurders benadrukken hierbij vaak dat ze zich niet met de inhoud van het onderwijs bemoeien, maar slechts de structuur bepalen. Het onderwijs wordt daarmee gezien als een trein die aan de gang gehouden moet worden door een capabel machinist. Het zou immers vreemd zijn om van iedere treinmachinist te verlangen dat zij/hij voor vertrek een eigen locomotief ontwerpt en bouwt.
Deze redenering legt een onderwijsvisie bloot die bestuurbaarheid en efficiëntie aanbidt. Dit zijn afgoden uit de kerk van het bedrijfsleven. Onderwijsinstellingen gedragen zich als ondernemingen die de precaire omstandigheden voor het personeel doelbewust creëren omdat dit bedrijfsmatig gunstig is. In de pseudo-commerciële realiteit van het hoger onderwijs is vast personeel immers een bedrijfsrisico. Het in stand houden van die onzekerheid heeft bovendien als voordeel dat het personeel geen onderhandelingspositie heeft en zich heel lastig collectief kan organiseren.
Deze bedrijfsmatige mentaliteit blijkt ook uit de managementstructuur, die lijkt op de structuur van een beursgenoteerd bedrijf, inclusief de privileges die CEO’s van moderne grote bedrijven zich veroorloven. Onder het mom van verhoging van de efficiëntie, is het college van bestuur steeds machtiger geworden. Hoewel er de afgelopen jaren opnieuw een steeds luidere roep was om democratisering, blijkt daar in praktijk maar weinig van terecht te komen.
Inspraak door studenten en docenten wordt gezien als raad die wordt meegenomen in de besluitvorming, maar niet als werkelijke machtsfactor. Deze rationaliteit komt ook terug in de lagere bestuursstructuren: waar de professor bijvoorbeeld van oudsher de baas van een vakgroep was vanwege expertise en belangwekkend onderzoek, gaat modern hoogleraarschap vooral over het vermogen om fondsen te werven en te beheren.
De universiteit als bedrijf
Zelfs de gebouwen die men in hoog tempo bouwt hebben tegenwoordig een flexibele structuur waarin het onmogelijk is om een eigen plek te creëren, vaak tot grote onvrede van het personeel. Uw werkplek wordt morgen bezet door een ander, aldus de disciplinerende uitstraling van de uniforme bureaus. Een dergelijke inrichting ontmoedigt bijvoorbeeld het werken met boeken – althans met meer boeken dan u dragen kunt – en ook hierdoor wordt een gevoel van autonomie actief tegengegaan.
Wie de universiteit als een bedrijf ziet en niet als een institutie, kan niet anders dan redeneren in termen van financiële efficiëntie. Men gaat hier echter geheel voorbij aan het feit dat onderwijsinstellingen instituties zijn, die zijn gebouwd op relaties en tradities die uit hun aard niet gestroomlijnd kunnen zijn.
“Wie de universiteit als een bedrijf ziet en niet als een institutie, kan niet anders dan redeneren in termen van financiële efficiëntie.”
Kennisoverdracht bestaat bij de gratie van de ruimte voor contact. Zelfontplooiing van studenten en docenten impliceert ook het afdwalen van platgetreden paden en het experimenteren met kaders en structuren. Daarmee zijn lessen altijd specifiek én tegelijkertijd onderhevig aan vorming door de traditie en het werkveld. Iedere docent is onderdeel van een permanente discussie onder gelijken over de lessen uit het verleden en de implicaties voor de toekomst van hun vakgebied. Hiervoor is het belangrijk dat het personeel een veilige omgeving wordt geboden. Zij moeten het vertrouwen hebben dat hun investeringen bijdragen aan een betere toekomst waar ook zij onderdeel van zijn.
Onderwijs is in essentie een creatieve bezigheid waarvan de kwaliteit grotendeels bepaald wordt door de overtuiging van mensen dat het zinvol is om hun kennis en ervaring over te dragen. Dat is de bron van hun enthousiasme en toewijding. Het moet een levende praktijk blijven van mensen – studenten en docenten – die, gedreven door passie voor de zorg voor hun vak en voor anderen, zichzelf binnen wettelijke kaders ontplooien door het vormgeven van hun eigen werk. Het management zou hierbij corvee moeten verrichten ten bate van het personeel en de studenten. Hierbij past bescheidenheid en een dienstverlenende houding.