Sommige woorden zijn zo gewoon dat ik me eigenlijk nooit afvraag wat ze betekenen. Professionalisering is zo’n woord. Nu werk ik in het onderwijs en volgens de krant, de televisie en vele beleidsstukken moeten we nodig professionaliseren. Ik wil mijn vak natuurlijk goed uitoefenen en probeer er dus achter te komen hoe ik dat kan aanpakken, professionaliseren.
Een professional is iemand die zijn brood verdient met zijn beroep. Tegenover de professional staat de amateur die een bepaalde bezigheid doet uit liefhebberij en er in principe geen inkomen uit haalt. Volgens die definitie zijn er maar weinig amateurs in het onderwijs en in de zorg trouwens ook niet, waar ze ook nodig schijnen te moeten professionaliseren.
Het moet dus iets anders betekenen. Van een slecht artiest hoor je vaak zeggen dat het een ‘amateur’ is. Een amateur is dan iemand die zijn beroep niet goed uitoefent. Eigenlijk wordt dan bedoeld: hij kan wellicht beter wat anders gaan doen, want hij doet maar wat.
Als we deze betekenis aanhouden dan zou professionalisering betekenen dat mensen beter moeten worden in hun vak: ze werken nu nog op het niveau van een hobbyist en je mag verwachten dat deze mensen zich gedragen op een manier die van ze verwacht mag worden op het moment dat ze er een inkomen mee verdienen.
Toch werkt deze definitie ook niet helemaal. Te pas en te onpas horen we onze volksvertegenwoordigers immers zeggen dat de professional weer meer te zeggen moet krijgen op de werkvloer (weer zo’n interessant begrip). Het lijkt dus niet de bedoeling om hopeloze amateurs op hun vingers te tikken.
Het wordt dan als een nieuw idee gepresenteerd dat een arts beter weet hoe hij of zij de patiënt moet genezen dan een en dat de onderwijzer beter is in het onderwijzen van kinderen dan de manager. Een dergelijk idee gaat vaak vergezeld van applaus en veel instemmend geknik. Deze wijsheid is inmiddels geknipt voor een tegeltje.
Als docent Nederlands leer ik mijn leerlingen dat ze de betekenis van een onbekend woord vaak ook uit de context kunnen afleiden. Uit de context van het het woord ‘professionalisering’ zou je kunnen veronderstellen dat het begrip verbonden is met bezuinigingen en controle. Een professioneel docent (let op het betreft dus niet de hobbymatige amateur, maar alleen de prof) weet het best hoe hij zijn kinderen moet onderwijzen; hier heeft hij namelijk voor doorgeleerd wordt er dan vaak bij gezegd. Het is dus beter om niet te vertellen hoé hij of zij moet lesgeven, maar om alleen doelen te stellen. We zeggen dus niet hoé een arts een inwendig onderzoek moet doen, maar alleen hoeveel het mag kosten en hoeveel hij er per dag zou moeten doen. Natuurlijk zou een arts met kwade zin ook van even vanaf een afstandje kunnen kijken, want dat is immers goedkoper, dus er moeten ook kwaliteitseisen aan gesteld worden.
Nu kom ik terug op de definitiekwestie: een professional is dus iemand die voor een van bovenaf bepaald bedrag zelf mag invullen hoe hij of zij aan van bovenaf vastgestelde eisen voldoet. Nu kan ik gaan klagen over kafkaëske hoeveelheid controlemaatregelen waar ik dagelijks mee te maken heb, maar ik denk dat er nog iets anders aan de hand is: wij hebben als samenleving geaccepteerd dat de inhoud van een beroep te definiëren is aan de hand van eisen. Ik moet dan vaak aan Karel van het Reve denken die ooit een vlijmscherpe kritiek leverde op de literatuurwetenschap. Zijn punt was dat veel goede literatuur weliswaar bepaalde kenmerken deelde, maar dat het onmogelijk was om op basis van alleen kenmerken aan te geven wat een goed boek was. Je zou kunnen zeggen dat hier hetzelfde aan de hand is: iedereen kan eigenschappen opnoemen van goede docenten die we ons kunnen herinneren van vroeger, maar deze eigenschappen maakt nog niemand tot een excellent (nog zo’n woord) docent. Bij een goede docent zal de hele klas niet jaar na jaar zakken voor het eindexamen, maar het feit dat leerlingen hun eindexamen goed maken, wil niet zeggen dat ze les hebben gehad van een goede docent. In praktijk wil het vaak zeggen dat ze veel, vaak en lang voor het eindexamen geoefend hebben. Nu snap ik dat men randvoorwaarden moet stellen voor het onderwijs om excessen te voorkomen, maar op dit moment heb ik het gevoel dat de betekenis van mijn beroep wordt vormgegeven door de controlemiddelen.
Inmiddels is het zelfs zo ver gevorderd dat niet alleen docenten voortdurend gecontroleerd en beoordeeld worden aan de hand van cijferlijsten, maar ook de leerlingen zijn het grootste deel van de tijd bezig met scoren. Zij vatten de school op als een race naar een stempel van goedkeuring om toegang te krijgen tot de studies waarmee ze een grote kans maken op een hoog inkomen. De minachting tegenover mensen met een laag salaris is dan ook groot: zij hadden immers gewoon beter hun best moeten doen. Ook de docent is niet uitgezonderd van deze minachting. Een leerling zei ooit tegen me: ‘Waarom bent u docent? U bent nog zo jong. U kunt toch nog een vak leren waarmee u wel geld verdient?’
We vragen ons allemaal af waarom ambulancebroeders en conducteurs dagelijks te maken hebben met geweld. Waar is het respect gebleven roepen we dan verontwaardigd uit. Misschien is het respect al heel lang geleden verdwenen, namelijk op het moment dat we een beroepspraktijk zijn gaan beschouwen als een proces dat gemanaged moet worden. De conducteur is het aanspreekpunt van een systeem waar hij verantwoording voor dient af te leggen op het moment dat er een wisselstoring is of er blaadjes op de rails liggen. Dit systeem veronderstelt geen ethische houding van de conducteur zelf, sterker nog, het is vaak fundamenteel gebaseerd op wantrouwen: de homo economicus zal altijd zo min mogelijk doen om een zo groot mogelijke beloning op te strijken. Mensen moet nu eenmaal ‘de juiste prikkels’ krijgen en deze prikkels kan men eenvoudig toedienen door beloning en straf. Hoewel er in de praktijk vaak nog enkel straf overblijft. Beroepseer heeft hier geen plaats. Mensen worden niet intrinsiek gemotiveerd punt.
Ik ben geen professional. Ik ben een docent. Ik probeer mijn leerlingen met hart en ziel vaardigheden bij te brengen waarmee ze zowel talig als cultureel een eigen weg in de maatschappij kunnen vinden en waarmee ze zich naar hartelust kunnen ontplooien. Natuurlijk moeten ze bij het vak Nederlands goed leren lezen, schrijven en spreken, maar ik hoop ze vooral ook middelen aan te reiken waarmee ze hun eigen talenten vinden, het culturele leven ontdekken en de wereld (en vooral hun docenten) kritisch leren beschouwen. Hopelijk krijgen ze hierdoor het zelfvertrouwen om in de toekomst hun eigen professionele leven vorm te geven op een manier die ze onafhankelijk van managers en salarissen laat kiezen voor wat zij van waarde achten.