De suggestie lijkt dat studenten het eigenlijk zo breed hebben, dat ze van gekkigheid niet weten wat ze moeten doen met het geld van al die publiek gefinancierde leningen. Een andere verklaring lijkt net zo logisch: de resultaten uit het Nibud rapport laten zich anders lezen wanneer men in ogenschouw neemt dat de studenten voor wie de studiebeurs het hardst nodig is, zich steeds minder inschrijven voor het hoger onderwijs. Al veel eerder bleek namelijk dat de invoering van het leenstelsel vooral negatieve gevolgen had voor de instroom van studenten uit kwetsbare groepen en voor de doorstroom van mbo’ers naar het hoger onderwijs. Dit zijn bij uitstek de groepen voor wie de financiering van een studie een uitdaging is en die in mindere mate kunnen rekenen op een bijdrage van de ouders.
Lenen is niet toereikend
Zelfs het hoogste leenbedrag is nauwelijks toereikend om in de grote studentensteden te wonen, te studeren en te leven. Studenten die fors gesteund worden door hun ouders, hebben hier minder last van. Voor hen is de DUO lening gedeeltelijk een extraatje. Deze jongeren hebben waarschijnlijk al minder leenvrees omdat zij opgroeien met het idee dat ze later dezelfde mate van financiële zekerheid zullen verwerven als hun ouders. Een schuld van 50.000 euro lijkt minder significant wanneer het bijvoorbeeld normaal is dat er thuis wel eens een auto voor een dergelijk bedrag gekocht wordt. Dit is ook een groep voor wie de kapitaaloverdracht steeds vroeger begint: veel ouders zien zich door de kamernood genoodzaakt om een koophuis te financieren voor hun kind; wat door de lage rente, de snel stijgende prijzen en een royale fiscale schenkingsregeling, ook nog eens een aantrekkelijke belegging is.
De wereld voor de student zonder ouders die kunnen of willen bijdragen aan de studie van hun kinderen ziet er heel anders uit. Met de invoering van het leenstelsel in 2015 is ook de terugbetalingstermijn uitgebreid. Een student mag de lening nu in 35 jaar terugbetalen, in plaats van in 15 jaar. Voor een student die de studie helemaal zelf financiert en met 25 jaar begint met terugbetalen, wil dat zeggen dat men met een bescheiden salaris bijna het hele werkzame leven terugbetaalt. Ook leent men meer doordat de gehele financiering nu een lening is geworden en de OV kaart nu ook moet worden afbetaald. Wie na de studie aan de slag wil als leraar of verpleegkundige zal ieder jaar weer worden geconfronteerd met een weging van het inkomen door de overheid waarbij een eventuele salarisverhoging dan keurig afgeroomd wordt door een verhoogde afbetaling.
Daar komt nog bij dat zodra men fiscaal partner wordt, bijvoorbeeld door het krijgen van een kind, men ook mede verantwoordelijk is voor de studieschuld van de partner. Gaat de een meer en de ander minder werken, dan wordt alleen de betaalsleutel anders, de bedragen blijven gelijk. Ook als een van de twee de kans heeft om de schuld ineens af te lossen, bijvoorbeeld doordat men een bedrag erft, dan betaalt zij/hij voortaan meer mee aan de schuld van de partner. Het is daarmee niet onvoorstelbaar dat zich daardoor situaties kunnen voordoen waarbij de studieschuld belangrijke levensbeslissingen zoals samenwonen of kinderen krijgen direct beïnvloedt.
DUO als databoer
De data die DUO beheert, is bovendien zeer privacygevoelig. Vaak heeft men niet alleen jarenlange inkomensdata van de schuldenaar, maar ook van diens familie en partner. In een interview op Scienceguide bejubelde de directeur het nieuwe computersysteem van DUO. Ze zijn nu een “knooppunt van onderwijsdata” en “een heuse ICT-organisatie geworden”. Dat men opschept over de mogelijkheden van nieuwe datatechnologie, is reden tot zorg.
Studielening leidt tot tweedeling
Studiefinanciering was ooit bedoeld om kansengelijkheid te bevorderen. De financiële situatie van de ouders moest geen belemmering zijn voor een kind om te kunnen studeren. Inmiddels grijpt het systeem intensief en langdurig in in het leven van juist de groepen die deze financiering het hardst nodig hebben. De aankomende student die niet in staat is om van huis uit geld mee te brengen, wordt voor een keuze gesteld die enorm ingrijpende gevolgen kan hebben voor het hele werkzame leven. Vooral voor jongeren die het als kind thuis niet ruim hadden, is het vooruitzicht op een hoge schuld een extra druk waarvan juist zij de consequenties maar moeilijk kunnen inschatten.
Terwijl ‘rijke’ studenten de studiefinanciering schijnen te zien als een goedkope lening die men aantrekkelijk elders kan investeren, staat de toegang tot het hoger onderwijs voor kwetsbare groepen door het huidige stelsel ernstig onder druk. De regering zou er daarom wellicht goed aan doen om nog eens te evalueren of het huidige stelsel van studiefinanciering niet een extra drempel opwerpt voor de groep voor wie de financiering bij uitstek bedoeld is; vooral in een tijd waarin het volgen van hoger onderwijs steeds meer wordt gezien als een startkwalificatie voor een kansrijke carrière.