Steeds vaker vraagt men in de media op hoge toon om excuses. Ministers, bankdirecteuren, bekende Nederlanders, op de knieën moeten ze. Hoewel deze zondaars over het algemeen geen wetten hebben overtreden, maar zich meestal egoïstisch of kortzichtig gedroegen, lijkt de erkenning van vermeend moedwillig immoreel handelen iedereen een vrolijk en opgeruimd gevoel te geven. De sociale orde is hersteld. Wij, het volk, gedragen ons immers volstrekt rationeel en sociaal voelend en zijn publieke verantwoording verschuldigd waar dat niet zo is. Ik vind dat erg verdacht.
Vaak proef ik een ressentiment dat voortkomt uit een gevoel van machteloosheid. De situatie is zoals hij is en het enige dat de burger niet wil verliezen, is de schijn van een eerlijk systeem: een maatschappij waar niemand voor kwartjes of dubbeltjes geboren wordt, maar door hard werken zijn geluk afdwingt. Daardoor kunnen we iedereen op zijn of haar merites beoordelen. Iedereen zijn eigen talent. Wij bezingen topfuncties, topsporters, topprestaties.
We worden elke dag aangemoedigd om onze winst te maximaliseren. Het vrije individu van nu lijkt per definitie op zoek naar materieel en maatschappelijk succes. We moeten scherp onderhandelen over arbeidscontracten, huizen blijven kopen en gezellig in van alles beleggen. Als een klein bedrijfje beweegt de burger zich door de publieke ruimte. De overheid stimuleert risico en bestraft degene die weigert om ‘mee te doen’. De BV Nederland is flexibel, concurrerend en houdt het huishoudboekje op orde.
De vijand van de hardwerkende Nederlander is de valsspeler. De valsspeler is een burger die laat zien dat de regels buigzamer zijn naarmate de belangen groter zijn. Hoewel hij binnen de wet opereert, wijken de regels zich voor zijn vrije doorgang zoals de Dode Zee voor Moses. Zijn bestaan is het bewijs van onrechtvaardigheid. Niet zijn talent, zijn geluk, maar zijn macht zorgde voor succes. Hij is het onrecht dat wij met wortel en al uitroeien. En ja, een zij is het zelden.
Vertegenwoordigt de valsspeler wat wij nooit willen worden of is hij het baken van onze eigen onmacht?
We verwijten hem een gebrek aan integriteit, maar ‘integriteit’ is een glibberig begrip. Ik ken beroepsmoralisten die hele dagen in de kou protesteren, allerlei dingen niet kopen of eten en een dagtaak hebben aan het opkomen voor de sociaal zwakkeren, maar tegelijkertijd illegaal allerlei subsidies en uitkeringen genieten. Zij koesteren het morele gelijk omdat ze hun eigen handelen niet invloedrijk achten. Het gaat ze om de grote getallen, niet om die driehonderd euro huursubsidie.
Ons eigen besef van het goede voelt warm en fijn zolang we er zelf geen werkelijke offers voor hoeven te brengen. Het aan de schandpaal nagelen van anderen is de veiligste manier om ons te vergewissen dat het eigen kompas nog op koers ligt. Wij benoemen boeven en helden omdat we de fictie van een maatschappij met gelijke kansen niet willen verlaten. Liever stellen we zo nu en dan een voorbeeld, dan dat we onder ogen zien dat het eigen uitzicht op succes geen kwestie is van eerlijkheid. We zijn allemaal gelijken, sommigen meer dan anderen. Om de hoop op winst niet te verliezen, denken we aan rechtvaardigheid te bouwen door onze verontwaardiging publiek te uiten. Afgedwongen excuses zijn brandstof voor het geloof dat het met ons wel goed zit.
Om ons te warmen aan onze eigen morele vlam zijn we actief op zoek naar mensen die struikelen en daarmee de onrechtmatigheid van hun succes verraden. Die op een onbewaakt moment een ongelukkige opmerking maken die hun ware aard zou blootleggen. Alsof het karakter van iemand zich alleen toont in een moment van onnadenkendheid of verlies van zelfbeheersing. Je zou het een moderne opvatting van de Freudiaanse verspreking kunnen noemen.
Enige tijd geleden werd de acteur Alec Baldwin gekielhaald omdat hij een opdringerige paparazzo had uitgemaakt voor ‘flikker’ (faggot). Nu is dat een vervelend scheldwoord en Baldwin moest zich vervolgens in alle mogelijke media verantwoorden voor zijn vermeende homofobie. Op dat moment ontstaat er een poppenkast: eigenlijk weet iedereen dat de acteur niets tegen homo’s heeft en dat hij zelfs een emancipatoire rol heeft gespeeld door realistische, niet stereotype homo’s te spelen in hoofdrollen in succesvolle Hollywood films. Toch speelt dit allemaal geen rol. Hij gleed uit en is daarmee de slijpsteen geworden van onze eigen moraliteit.
De Britse auteur John Berger zei ooit dat winst nu nog de enige manier is waarop we waarde kunnen uitdrukken. Als dat waar is, verklaart dat wellicht gelijk onze eigen morele onzekerheid. Wie kan ontroering of naastenliefde uitdrukken in winst zonder dat het idee zelf verloren gaat? Misschien slijpen we onze messen om de waarde van de winst te kunnen redden. Het oordeel over een ander is steeds snel geveld, maar zijn we wel zo streng voor onszelf als het erop aankomt? Als niemand kijkt en we weg kunnen komen met immoreel gedrag, nemen we ook onszelf dan de maat? Het moment van de werkelijke morele keuze doet zich voor wanneer de wegen zich radicaal scheiden; wanneer de keuze voor waarde(n) gelijk het afzien van winst impliceert en een keus voor het een of het ander geen consequenties heeft voor onze reputatie. Kunnen we dan nog werkelijk bloeden voor onze idealen?